Opzet bij bedreiging

Voor een veroordeling terzake bedreiging is opzet vereist. De bedreiging moet opzettelijk zijn gedaan. Het opzet zit in de meeste gevallen wel in de gedane uitlatingen zelf, maar er kan ook nog wel eens twijfel ontstaan over het opzet.

Voorwaardelijk opzet

Wanneer u, als verdachte, niet de bedoeling had om het slachtoffer angst aan de jagen, kan het voorwaardelijk opzet niet worden bewezen. Vereist is immers dat u tenminste het (voorwaardelijk) opzet had om bij het slachtoffer de redelijke vrees op te wekken dat hij het leven zou verliezen.

Het gaat dus uiteindelijk om de uitleg van de bedoelingen van de verdachte.

Onbedoelde bedreiging

Ook wanneer de bedreiging niet bedoeld is, en de verdachte erop vertrouwde dat het slachtoffer het niet zo zou opvatten, kan bedreiging niet bewezen worden. Het kan bijvoorbeeld zijn dat de uitlatingen op een andere, niet op bedreiging gerichte, wijze kan worden uitgelegd. Enkele voorbeelden van die situatie zijn:

  • “Ik ga u helemaal slopen” tegenover medewerker reclassering” kan ook op juridische acties zien (LJN: BQ4286, Gerechtshof Leeuwarden, 12 mei 2011)
    “Op 11 september 2006 heeft een telefoongesprek tussen verdachte en aangeefster
    [slachtoffer], medewerkster van Reclassering Nederland, plaatsgevonden. Uit de transcriptie, zijnde een woordelijk uitgewerkt verslag van de geluidsopname van het telefoongesprek, en de geluidsopname van dit telefoongesprek – zoals beluisterd ter terechtzitting in hoger beroep – volgt dat verdachte aan het eind van dit telefoongesprek de volgende uitlatingen heeft gedaan:
    – ‘Ik veeg echt helemaal de vloer met jullie aan’;
    – ‘Ik ben nog lang niet klaar met u’;
    – ‘Ik ga u echt helemaal slopen mevrouw [slachtoffer]. Echt helemaal’.

    Verdachte heeft verklaard dat hij weliswaar bovenstaande uitlatingen heeft gedaan, maar dat hij doelde op juridische acties. Verdachte heeft ook daadwerkelijk een aantal acties ondernomen.
    De hiervoor vermelde bewoordingen leveren geen toereikende beschrijving op van bedreiging van aangeefster met enig misdrijf tegen het leven gericht, dan wel met zware mishandeling. De geuite voornemens zijn te vaag, onduidelijk en voor velerlei uitleg vatbaar.
    Het hof is van oordeel dat deze voornemens bovendien niet onder zodanige omstandigheden zijn geuit, waarbij het hof ter terechtzitting heeft vastgesteld dat het telefoongesprek rustig en kalm verliep, dat de redelijke vrees heeft kunnen ontstaan dat aangeefster het risico zou lopen in de toekomst slachtoffer te worden van een levensdelict, althans van zware mishandeling.

  • Opgerichte gedenktekens van niet overleden politicus kan bedoeld zijn als kunstwerk (Hoge Raad 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9768):
    “Ook wanneer de verdachte er ten onrechte op vertrouwde dat (ook) het slachtoffer de uitstallingen als kunstwerk zou zien en dit dus later niet zo blijkt te zijn en het slachtoffer dus wel bang is geworden, doet dit aan het ontbreken van het opzet niet af.
    Ook al zou immers sprake zijn van een misplaatst vertrouwen als hiervoor bedoeld, dan brengt dat niet mee dat verdachte zich bewust is geweest van de aanmerkelijke kans dat een redelijke vrees als hiervoor bedoeld bij het slachtoffer zou kunnen ontstaan, laat staan dat die kans door de verdachte werd aanvaard”

Onbeheerste uiting van woede / emotie

In de jurisprudentie zien we een aantal zaken waarbij de rechter oordeelde dat het opzet ontbrak omdat de bedreigende uitlatingen werden gedaan in emotie / in een onbeheerste uiting van woede.

  • “Ik sla je kop van je romp” tegen beveiligingsmedewerker supermarkt na aanhouding winkeldief (LJN: BQ5142, Gerechtshof Leeuwarden, 17 mei 2011)
    Op 30 juni 2009 wordt verdachte, nadat hij een reep chocola bij de kassa van supermarkt [bedrijf] afgerekend heeft, in het openbaar door de manager van de supermarkt, aangever [slachtoffer], en een beveiligingsmedewerker, [naam], ten onrechte – naar later door de politie wordt vastgesteld – beschuldigd van winkeldiefstal. Verdachte wordt verzocht mee te lopen naar het kantoor en aldaar wordt hem gevraagd zijn tas te openen. Verdachte weigert zijn medewerking te verlenen, wordt onrustig, raakt geïrriteerd en laat zich verbaal uit jegens aangever. Op enig moment doet verdachte jegens aangever de uitlating: “Ik sla je kop van je romp”.
    Het hof is op grond van de inhoud van het dossier en de verklaring die verdachte ter terechtzitting van het hof heeft afgelegd van oordeel dat de door verdachte geuite woorden moeten worden bezien in de context van zijn aanhouding in supermarkt [bedrijf] voor vermeende winkeldiefstal. Onder de gegeven omstandigheden zijn de geuite bewoordingen van verdachte als emotionele ontlading op te vatten en naar het oordeel van het hof niet geëigend om vrees op te wekken als bedoeld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden