Bedreiging politicus via foto als gedenkplaats

In deze zaak gaat het om bedreiging van een politicus (Geert Wilders). De verdachte had op een aantal openbare plaatsen in Rotterdam en Den Haag foto’s van een politicus geplaatst, met in de onmiddellijke nabijheid waxinelichtjes, teddybeertjes en bloemen. Het gerechtshof vond dit echter niet voldoende om als een bedreiging aan te merken.

De verdachte voerde als verweer dat het slechts kunstwerken betrof.

Het Openbaar Ministerie voerde aan dat de door verdachte opgerichte altaartjes bezwaarlijk anders kunnen worden beschouwd dan als een uiting van treurnis om de – gewelddadige – dood van het slachtoffer, de verdachte er niet op mocht vertrouwen dat ook het slachtoffer deze uitstallingen slechts had kunnen opvatten dan als “een kunstwerk”.

Vrijspraak bedreiging politicus

Het hof vond de opgerichte altaartjes onvoldoende om als bedreiging aan te merken.

Gerechtshof Den Haag, 4 juni 2008, ECLI:NL:GHSGR:2008:BD3043
“Het hof acht met de rechtbank in dat verband het volgende van belang. De verdachte heeft op een aantal openbare plaatsen in Rotterdam en Den Haag foto’s van een politicus geplaatst, met in de onmiddellijke nabijheid waxinelichtjes, teddybeertjes en bloemen. Hoewel deze uitstallingen kunnen worden geassocieerd met verkeersslachtoffers en dus met de dood, en in die zin genoemd persoon in verband brengen met de dood, gingen de uitstallingen evenwel niet gepaard met enige aankondiging van een ophanden zijnd overlijden van die persoon, laat staan van enige verwijzing naar hoe, wanneer of door wie zulks teweeg zou worden gebracht. Uit de uiterlijke verschijningsvorm valt niet af te leiden dat verdachte de politicus heeft willen bedreigen, en evenmin dat hij bewust de aanmerkelijke kans daartoe heeft aanvaard. Kortom, de omstandigheden ontbraken waaronder in het algemeen een redelijke vrees bij voornoemd persoon kon worden opgewekt dat tegen hem geweld zou worden aangewend. De verdachte heeft ook ontkend dit gewild te hebben. Verdachte heeft daaromtrent verklaard dat de uitstallingen door hem werden gezien als een kunstwerk dat oproept tot een debat over de wijze waarop heden ten dage politiek wordt bedreven, waarvoor hij die politicus als icoon ziet..”

Toelichting vrijspraak bedreiging politicus

Deze zaak is later nog door de Hoge Raad behandeld. Ook die vond dat er geen sprake was van een strafbare bedreiging (HR 21 september 2010,  ECLI:NL:HR:2010:BM9768). In de conclusie van de A-G bij dit arrest wordt nog toegelicht waarom dit zo is.

Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is onder meer vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen (vgl. HR 7 juni 2005, LJN AT3659, NJ 2005, 448) en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht (vgl. HR 17 januari 1984, NJ 1984, 479, HR 19 juni 2007, LJN BA3135, ro. 3.3)

Uit de overwegingen van het Hof kan worden afgeleid dat de verdachte uitdrukkelijk heeft ontkend dat sprake was van opzet, alsmede dat hij heeft verklaard dat hij met de uitstallingen tot debat beoogde op te roepen. Zulks in aanmerking genomen, is er geen sprake was van (voorwaardelijk) opzet om bij het slachtoffer de redelijke vrees op te wekken dat hij het leven zou verliezen niet onbegrijpelijk.

Ook wanneer de verdachte er ten onrechte op vertrouwde dat (ook) het slachtoffer de uitstallingen als kunstwerk zou zien en dit dus later niet zo blijkt te zijn en het slachtoffer dus wel bang is geworden, doet dit aan het ontbreken van het opzet niet af.
Ook al zou immers sprake zijn van een misplaatst vertrouwen als hiervoor bedoeld, dan brengt dat niet mee dat verdachte zich bewust is geweest van de aanmerkelijke kans dat een redelijke vrees als hiervoor bedoeld bij het slachtoffer zou kunnen ontstaan, laat staan dat die kans door de verdachte werd aanvaard.

Het voorgaande zou wellicht anders zijn, indien de uitstallingen van de verdachte een evident bedreigend karaker zouden hebben gehad. In een dergelijk geval zou het oordeel dat geen sprake was van opzet in ten minste voorwaardelijke zin, immers niet zonder meer begrijpelijk zijn. In aanmerking genomen evenwel hetgeen het Hof feitelijk heeft vastgesteld met betrekking tot de wijze waarop de uitstallingen waren ingericht – waarbij enige aankondiging van een ophanden zijnd overlijden van het slachtoffer of enige verwijzing naar hoe, wanneer of door wie zulks teweeg zou worden gebracht, ontbrak – is het kennelijke oordeel van het Hof dat de uitstallingen van de verdachte een dergelijk evident bedreigend karakter ontbeerden niet onbegrijpelijk. De vergelijking die in de toelichting op het middel wordt gemaakt met het verzenden van een zogenaamde kogelbrief gaat mijns inziens niet op. De algemeen erkende – in het maatschappelijk leven door iedereen gedeelde – symbolische betekenis van een dergelijke daad is die van een bedreiging met de dood, hetgeen niet verwonderlijk is aangezien de “kogel krijgen” synoniem is aan doodgeschoten worden. Ook de eveneens gemaakte vergelijking met het versturen van een rouwkrans gaat mijns inziens niet op. Ik laat daarbij daar dat de (algemeen erkende) symbolische betekenis van een dergelijke daad mij minder eenduidig lijkt te zijn dan die van de verzending van een kogelbrief.(2) Een relevant verschil lijkt mij te zijn dat het ongevraagd zenden van een rouwkrans naar een bepaald persoon onmiskenbaar een boodschap voor de betrokkene impliceert. Dat geeft die daad al gauw een vreesopwekkend karakter. Dat de onderhavige uitstallingen moeten worden gezien als een boodschap voor de betrokken politicus heeft het Hof, mede gelet op hetgeen de verdachte verklaarde omtrent hetgeen hij met de uitstallingen beoogde, niet kunnen vaststellen.

 

 

< Terug naar Bedreiging
Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden