Beoordelingscriteria bedreiging
Niet iedere bedreiging kan juridisch worden aangemerkt als een in de wet strafbaar gestelde bedreiging. Per geval dient te worden bekeken of er voldaan is aan de wettelijke en in de jurisprudentie uitgewerkte criteria voor bedreiging.
Beoordelingskader bedreiging 285 Sr.
Het is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging vereist is dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou worden gepleegd.1 Niet vereist is dat de bedreigde zich daadwerkelijk in zijn persoonlijke vrijheid voelt aangetast. Voldoende is dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat ze in het algemeen een dergelijke vrees kan opwekken.2 Wanneer de woorden die aan de ander worden toegevoegd overduidelijk een bedreigend karakter hebben, zal het misdrijf al wel zijn gegeven.3 Wanneer echter de gebezigde woorden op zichzelf beschouwd geen bedreiging met een misdrijf als bedoeld in art. 285 Sr opleveren, komt het aan op de omstandigheden waaronder de woorden zijn geuit.4
- Zie HR 7 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3659, NJ 2005/448; HR 4 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB7104. Zie tevens HR 14 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ3717, NJ 2011/285 (bedreiging met zware mishandeling), HR 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4474 (bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht), en HR 20 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:245, NJ 2018/118 (bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht), heeft de Hoge Raad het criterium als volgt onder woorden gebracht: "in redelijkheid de vrees kon ontstaan".
- Zie HR 3 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004: AN9309.
- A.J. Machielse in Noyon, Langemeijer & Remmelink (red.), Het Wetboek van Strafrecht (losbladig commentaar), art. 285 Sr., aant. 4, elektronische versie (bijgewerkt t/m 01 oktober 2012).
- HR 18 januari 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR7062, NJ 2005/145.
Let op: de uitlatingen kunnen ook worden beoordeeld in het licht van eerder gedane uitlatingen en gestuurde berichten (HR 18 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1679)
Criteria voor bedreiging
Niet in alle gevallen kan het bezigen van bedreigende woorden worden aangemerkt als een bedreiging in de zin van artikel 285 Sr. Als we kijken naar de huidige jurisprudentie dan geldt als eis dat bekeken moet worden of een persoon zich in de context waarin de uitlatingen zijn gebezigd zich ook werkelijk bedreigd kan hebben gevoeld, maar ook of het echt de bedoeling was van de verdachte om de andere redelijke vrees aan te jagen.
Het hof Arnhem heeft dit heel treffend verwoord in een uitspraak van 1 februari 2005 (LJN: AS5050) waar het ging om een ruzie tussen aangever en een verdachte, die elkaar al enkele jaren kennen. Tijdens een ruzie is toen door de verdachte gezegd: Ik zoek je op en verzuip je in het Twentekanaal. Ik weet waar je woont."
Het hof overwoog: "Het kan niet zo zijn dat elke onbeheerste uiting van woede, enkel vanwege de laakbare woordkeus, kan worden aangemerkt als een bedreiging in de zin van artikel 285Sr".
Het hof benadrukte voorts dat er onvoldoende aanwijzingen bestonden dat de wil van verdachte was gericht op het teweegbrengen van de bedoelde vrees. Het opzet ontbrak. Vrijspraak volgde om beide redenen.
Een andere uitspraak is van de Hoge Raad, 28 maart 2006, LJN: AV4191. De verdachte zat in een observatiecel van de politie en riep "Fuck you, ik gooi een handgranaat". Volgens de Hoge Raad waren deze woorden in de gegeven omstandigheden niet van dien aard dat deze de redelijke vrees kon opwekken dat de ander het leven zou kunnen laten.
In een andere situatie werd een verdachte vrijgesproken door het gerechtshof Leeuwarden, 17 mei 2011, LJN: BQ5142, die net na zijn aanhouding wegens winkeldiefstal tegen een beveiligingsmedewerker zei "Ik sla je kop van je romp". Het hof overwoog: "Het hof is op grond van de inhoud van het dossier en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van oordeel dat de door verdachte geuite woorden moeten worden bezien in de context van zijn aanhouding voor vermeende winkeldiefstal. Onder de gegeven omstandigheden zijn de geuite bewoordingen volgens het hof op te vatten als een emotionele ontlading, maar niet geëigend om vrees op te weken als bedoeld in artikel 285 Sr.
Taalkundig geen bedreiging
Wanneer de door de verdachte gebezigde woorden (taalkundig bezien) strikt genomen geen bedreiging met zware mishandeling opleveren, komt het mede aan op de kennelijke bedoeling van degene die de woorden heeft geuit. Als de woorden evident zijn gebezigd teneinde angst aan te jagen, doch syntactisch of semantisch onzorgvuldig zijn gekozen, hoeft de bedreiging het daarmee beoogde effect immers niet te missen. Hetgeen met de gewraakte woorden is bedoeld dient mede te worden afgeleid uit de concrete omstandigheden waaronder de woorden zijn geuit, dat wil zeggen: de context ervan, die wordt gezocht in het antwoord op vragen als wie, wat, waar, wanneer, hoe. Zie bijv. HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0096, NJ 2011/228: in het woord ‘bedreiging’ ligt de bedoeling besloten om de bedreigde persoon bang te maken.
Voorbeelden bedreiging
De A-G mr. Harteveld heeft een aantal uitspraken waarin het inderdaad aankwam op de concrete omstandigheden waaronder de (al dan niet bedreigende) uitlatingen waren gedaan op een rijtje gezet (Zie CAG Harteveld d.d. 23 januari 2018, ECLI:NL:PHR:2018:26, voorafgaand aan HR 20 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:245, NJ 2018/118):